Artikelomschrijving
Op een zonnige zomerdag in 1676, midden in de hooitijd, wordt er een lijk met een ingeslagen schedel ontdekt in de polder. Geen mens heeft iets gezien, maar iedereen in het dorp speculeert er meteen lustig op los wie de dader zou kunnen zijn. De verhalen zingen steeds luider rond, over onverzoenlijke vetes, ongeneeslijke verslavingen en duistere familiegeheimen. Middelpunt van de gebeurtenissen is Gijsbertje de Jongh, waardin in de herberg De Fortuyn, die langzaam maar zeker de waarhei